Liberalisme is een gut-feeling

Dit opiniestuk werd geschreven door Bob van der Vleuten, gepubliceerd op zijn blog en is tevens beschikbaar in PDF.

Ik ben nooit een fan geweest van lange theoretische uiteenzettingen, citaten van ten hemel geprezen schrijvers en het gebruik van een woordenschat die men enkel terugvindt in academisch filosofische geschriften. Als ik zie op welke manier talentvolle en onderlegde liberalen de strijd om de vrijheid voeren denk ik vaak: “dit zijn intellectuele slagen in het water, complexe druppels op een hete plaat”. Het heeft wat weg van een soort intellectuele zelfbevrediging.

Opinieteksten van liberalen en zelfverklaarde liberalen nemen vaak de allures aan van academische papers: enkel en alleen leesbaar en interessant bevonden door medestaanders. Maar wat bereiken we daar eigenlijk mee? De voeling voor liberalisme in dit land ligt aan diggelen en wat doen wij klassiek liberalen? Onderling bekvechten om kantlijnnotities waar geen kat van wakker ligt. Verschillen over interpretaties van teksten opblazen alsof ze van wereldbelang zijn.

Excuseer mij dat ik de bel doorprik: in de echte wereld geeft bijna niemand er wat om. Het is zeker nuttig voor de verrijking van de eigen geest en die van collega’s om aan dergelijke activiteiten te doen. Het is nuttig de onderliggende stromingen te begrijpen alsook een sterke argumentatie voort te kunnen brengen in diepgaande onderwerpen. Maar wat ben je daar nu mee als de basis van de ideologie met moeite gekend, begrepen of geaccepteerd wordt in een maatschappij?

Liberalisme is voor mij veel meer een gut-feeling. Het is mijn ideologie omdat ze als natuurlijk aanvoelt voor mij. Spijtig genoeg is dat voor de meeste mensen niet zo. Het debat rond de rol van de overheid wordt al lang niet meer gevoerd in de ‘publieke opinie’. De welvaartstaat met haar bijhorende megalomane overheidsapparaat zijn een vast gegeven, enkel om de invulling voert men nog het debat, en dat dan nog op een laag pitje want aan de heilige huisjes mag niemand raken. Logisch dat een rasecht liberaal zijn waren niet verkocht krijgt als hij zich daar in mengt.

Als klassiek liberalisme terug wil doorbreken, als het als een gut-feeling aanvaard wil worden door een groot aantal mensen, dan moet het debat worden opengebroken. Het debat over de rol van de staat, over de maatschappij die wij verkiezen, over essentiële vrijheden.

We moeten al die basisconcepten van het liberalisme die nu dag in dag uit met de voeten getreden worden terug naar de voorgrond brengen. Volgens mij zal dat niet lukken zolang we ons bezig houden met het schrijven en bespreken van theorieën enerzijds en het bekampen van de kleine anti-liberale vuurtjes anderzijds.

Laten we onze energie ten volle steken in het aanreiken van onze ideologische basisconcepten aan de maatschappij, op verstaanbare wijze. Laten we mensen onderwijzen met eenvoudige maar ijzersterke voorbeelden en argumenten. De theoretische invulling en nuances volgen later wel.

Gelukkig zijn er voorbeelden voorhanden die ons de weg kunnen wijzen om dat doel te bereiken. Websites zoals learnliberty.org, boeken zoals ‘Freedom 101’, videos zoals ‘Edgar the exploiter’ en leaflets naar het voorbeeld van ‘I, Pencil’ vormen voorbeelden van de weg die we zouden moeten bewandelen. Echter misschien nog iets eenvoudiger wat taalgebruik betreft. Hapklare brokken zijn in dit geval een must, samen met het inspelen op de tools die in deze 21ste eeuw voorhanden zijn zoals sociale media. De basisideeën van het liberalisme verspreiden moet op die manier mogelijk zijn, zonder tonnen geld uit te geven.


Bob van der Vleuten
Vice-voorzitter

Herziening van art. 195 GW, de schande voorbij

Dit opiniestuk werd geschreven door Matthias Vandyck en is tevens beschikbaar in PDF.

De Kamer heeft op donderdag 15 maart met een tweederdemeerderheid artikel 195 van de grondwet gewijzigd. Het gaat om ‘een eerste stap in de uitvoering van de zesde staatshervorming’, aldus S. Verherstraeten. (De Standaard, 16 maart 2012)

ART. 195 GW
Artikel 195 van de grondwet bepaalt de wijze waarop de grondwet moet worden herzien. Dat gebeurt normaliter in drie fasen. Eerst moet het parlement de grondwetsartikelen die het wil herzien ‘vatbaar verklaren voor herziening’. Het parlement stelt dus een soort van lijst op. Daarna wordt het parlement ontbonden en komen er verkiezingen, zodat de burger zich over deze herziening kan uitspreken. Vervolgens kan dan het pas verkozen parlement, oftewel de constituante, enkel en alleen dié artikelen veranderen, die voor herziening zijn vatbaar verklaard. Om dat te doen moeten twee derde van de leden aanwezig zijn en moet de herziening worden goedgekeurd met een twee derdemeerderheid.

De opstellers van onze grondwet wilden in 1830 met deze ietwat rigide en omslachtige procedure verhinderen dat toevallige meerderheden al te lichtzinnig met de grondwet zouden omgaan en tezelfdertijd wenste men ook de inspraak van de kiezer te verzekeren.

Wanneer na zéér moeizame en langdurige onderhandelingen uiteindelijk eind vorig jaar een communautair akkoord werd bereikt, bleek dat niet alle grondwetsartikelen die veranderd moeten worden om het akkoord in haar volledigheid uit te voeren, voor herziening vatbaar zijn verklaard door het vorige parlement. Dit zou volgens onze grondwet moeten betekenen dat het akkoord door dit parlement enkel in die mate kan worden verwezenlijkt voor zover de veranderingen betrekking hebben op de in de hierboven vermelde lijst opgesomde grondwetsartikelen.

Het voorstel-Giet
Het behoeft geen uitleg dat dit op zijn zachtst gezegd problematisch is voor de meerderheidspartijen. Opnieuw naar de Vlaamse kiezer trekken in 2014 met een halfslachtige staatshervorming staat immers gelijk aan politieke zelfmoord. Opgejaagd door het eclatante succes van de N-VA bij de vorige verkiezingen besliste de meerderheid samen met Groen! daarom dan ook om haar ogenschijnlijk onuitputbare trukendoos opnieuw boven te halen. Een aantal belangrijke grondwetsartikelen die aanpassing behoeven mogen dan wel niet op het lijstje voorkomen, art. 195 GW staat er wel in vermeld. En dus beslisten onze creatieve staatshervormers om dit artikel van een ‘overgangsbepaling’ te voorzien, enkel en alleen voor de duur van deze legislatuur, zodat de noodzakelijke artikels toch kunnen worden aangepast. Anders gezegd, het zijn de spelers zelf die tijdens het spelen van het spel beslissen om de voor hun ploeg lastige spelregels dan maar te schorsen.

U hoeft geen groots jurist te zijn om aan te voelen dat hier iets wringt. Allereerst bevat onze grondwet zélf een artikel dat erop gericht is dit soort situaties tegen te gaan. Art. 187 GW bepaalt immers dat de grondwet noch geheel, noch ten dele kan worden geschorst. En laat u vooral niet misleiden door het door de meerderheid gehanteerde begrip ‘overgangsbepaling’, het betreft hier wel degelijk een tijdelijke schorsing. Vanaf de volgende legislatuur is de strenge procedure van artikel 195 om de grondwet te herzien in de drie bovenvermelde stappen, immers weer voluit van kracht. Onze ooit zo geprezen grondwet, die als inspiratiebron diende voor tal van later opgestelde constituties, wordt daarom door deze regering “als een vodje papier” behandeld, aldus professor H. Vuye.

De grondwet komt toe aan de bevolking, niet aan de regering
Nochtans is de grondwet in mijn visie niet zomaar een tekst dat door een meerderheid met de voeten kan worden getreden wanneer het hen goed uitkomt. Het is het document bij uitstek waarin de fundamenten van onze rechtsstaat en democratie liggen vervat. Het bevat de meest essentiële waarborgen tegenover de overheid en legt de meest fundamentele rechten van iedere burger vast. Het is het basisdocument van een natie. Om die redenen komt de grondwet in de allereerste plaats toe aan de bevolking, niet aan een meerderheid die uit electoraal eigenbelang opteert om bepaalde belangrijke waarborgen tijdelijk te schorsen.

Dat de huidige regeringspartijen, aangevuld met de groenen, deze spelregels zomaar naast zich neerleggen getuigt van weinig morele scrupules en een hoge graad van arrogantie. Het is op zijn zachtst gezegd wraakroepend dat een regering die verlangt van al haar burgers dat haar eigen talloze regeltjes worden opgevolgd, het zichzelf permitteert om zich niet aan de meest elementaire regels van onze natie te houden. De laag-bij-de-grondse truc waarbij artikel 195 van de grondwet wordt geschorst, kan dan volgens mij ook enkel ondersteund worden door politici met autoritaire afwijkingen.

De bocht van CD&V
Een snelle blik op de recente geschiedenis leert ons dat toen de CD&V in 2003 en 2007 in de oppositie zat, en men eveneens artikel 195 wou herzien, deze partij er een heel ander standpunt op nahield. Toen vonden de christen-democraten dat een herziening van artikel 195 nooit binnen dezelfde legislatuur kon leiden tot een wijziging aan artikelen die niet door het vorige parlement voor herziening vatbaar waren verklaard. Met andere woorden, men mocht wél alle artikelen herzien die het vorige parlement in een lijstje had opgesomd, ook artikel 195. Maar men mocht artikel 195 niet zo wijzigen dat er nog nieuwe artikelen bijkomen bovenop die uit het eerste lijstje. Om nieuwe artikelen te herzien binnen dezelfde legislatuur, moesten immers eerst nieuwe verkiezingen worden uitgeschreven. De kiezer had zijn stem uitgebracht over welbepaalde artikelen, niet over nieuwe artikelen die door de herziening van artikel 195 plots ook veranderd zouden worden. Het is dan ook ironisch om te zien dat het uitgerekend staatssecretaris S. Verherstraeten is die deze constitutionele fraude in de media komt verdedigen. Wat in 2003 en 2007 voor hem en z’n partij nog een ontoelaatbare en ongrondwettelijke ‘tijdelijke schorsing’ was, wordt nu plots een ‘tijdelijke overgangsbepaling’ als ‘eerste stap van de staatshervorming’. De stroper wordt hier dus geen boswachter, maar de boswachter wordt een stroper. Een zaak staat vast: de letter C van CD&V staat vandaag niet voor constitutionalisme, noch voor consequent.

Het stemt mij triest om te zien hoe weinig geloofwaardigheid er dezer dagen soms nog in de Wetstraat valt te bespeuren, hypocrisie des te meer.

Spelregels zijn er voor iedereen
Voor alle duidelijkheid dit is zeker geen pleidooi voor de onaantastbaarheid van artikel 195 GW. Maar indien men van mening is dat artikel 195 van de grondwet moet worden herzien, en daar bestaan mogelijk aanvaardbare redenen voor, dan dient dit in haar geheel en op een fundamentele en blijvende manier te gebeuren. De huidige meerderheid heeft samen met de groenen hiertoe ook de mogelijkheid. Toch kozen de betrokken partijen om redenen van eigenbelang, en meer bepaald dat van hun verkozen leden, voor een tijdelijke schorsing van de grondwet. Een lichtzinnige en gevaarlijke keuze die mogelijk als precedent ertoe kan leiden dat voortaan iedere constituante onbeperkt om het even welk artikel van de grondwet kan herzien zolang art. 195 maar in de lijst is opgenomen.

Waarborgen zoals onder andere degene die in artikel 195 liggen vervat, zijn er wel degelijk om redenen die bescherming en respect verdienen. Iedereen, elke meerderheid en elke partij dient deze waarborgen te respecteren, eender op welk moment in tijd en ongeacht de samenstelling van het parlement. Niemand hoort onze waarborgen te schorsen, dit soort spelregels zijn er steeds en voor iedereen.

De schorsing van artikel 195 raakt ons in het constitutionele hart van dit land en is daarom absoluut onaanvaardbaar. Hoe klein dit soort aantastingen aanvankelijk ook mogen lijken, ze raken aan de grootste principes en kunnen vaak grote gevolgen hebben. Bijgevolg dienen ze naar mijn mening door geen enkele burger van dit land getolereerd te worden


Matthias Vandyck
Politiek Secretaris

Open brief: Mijnheer De Leeuw, u kiest niet voor ons, wij kiezen zelf

Deze open brief aan Rudy De Leeuw werd geschreven als reactie op diens brief aan de studenten. De brief werd opgesteld door Nick Roskams, student in leuven, met input van collega-studenten. De brief is tevens terug te vinden op Facebook als note.

Geachte heer De Leeuw,

Wij hebben met interesse uw open brief gelezen naar aanleiding van de komende staking van 30 januari. Gaandeweg veranderde onze interesse jammer genoeg in ongeloof omdat wij niet akkoord kunnen gaan met uw houding ten aanzien van onze generatie. Uiteraard wensen wij u niet te viseren dus via dit antwoord willen we graag iedereen die de staking verdedigt persoonlijk aanspreken. We pretenderen hier niet te spreken namens onze generatie, maar denken en hopen dat we de gevoelens van een grote groep onder woorden brengen.

 

Uw strijd, niet noodzakelijk de onze

U zegt te strijden voor onze toekomst maar u verzet zich tegen elke maatregel die kan helpen om die toekomst te verzekeren. De sociale zekerheid zal de komende jaren onder grote druk komen te staan, dat weten we allemaal. Eén blik op de bevolkingspiramide zegt meer dan duizend woorden: waar vroeger een brede basis kon voorzien in het onderhoud van een smalle punt, wordt de situatie in de toekomst omgekeerd. In een repartitiesysteem is de conclusie snel bereikt: Onze generatie zal de zorg moeten dragen voor een steeds grotere groep die de arbeidsmarkt reeds verlaten heeft. We zouden onszelf eens de vraag moeten stellen naar de aard van dit systeem. Eigenlijk komt het neer op de speculatie dat er in de toekomst genoeg personen zullen zijn die de lasten zullen dragen, een delicate vooronderstelling. Want wij weten dat we al lang onder de denkbeeldige grens zitten van mensen die veel minder zullen ontvangen dan dat ze zullen moeten bijdragen. Maar het is nu eenmaal het systeem dat we hebben geërfd vanuit het verleden. We vragen ons wel af wat er zou gebeuren als een privaat  persoon vandaag een soortgelijk piramidespel zou opzetten…

Iedereen beseft dus dat maatregelen niet kunnen uitblijven. Want laat ons eerlijk wezen: de sociale zekerheid heeft in het verleden excessen gekend die op zijn minst bedenkelijk waren. Terwijl de levensduurte steeds toenam, ging de werkelijke pensioenleeftijd steeds naar omlaag. De verschillende vormen van gelijkgestelde periodes namen ook steeds toe, terwijl dit de basis van de piramide erodeerde. En zo zijn er tal van voorbeelden aan te halen die niet houdbaar zijn naarmate we de periode van vergrijzing naderen.

Gelukkig is er vandaag een toenemende ‘sense of urgency’ en worden er een paar knopen doorgehakt, maar hierbij moeten we opmerken dat de vakbonden zich jarenlang hebben gewenteld in een haast blinde ontkenning van deze problematiek. Elke poging om het debat te openen werd steeds door u en uw collega’s beantwoord met drie woorden: “Verworven rechten. Afblijven!”. Maar wat zijn verworven rechten waard als ze onbetaalbaar dreigen te worden? En wat betekenen die verworven rechten voor degenen die ze niet genieten maar wel moeten betalen? Wij hebben veel respect voor degenen die gedurende vele jaren moesten bijdragen aan de sociale zekerheid en wij willen geen generatieconflict met hen. Maar als er geen rationalisering komt van het ganse sociale zekerheidssysteem dan worden uw verworven rechten onze geërfde lasten. Het zou ons te ver leiden om in te gaan op de concrete maatregelen van de regering, ook wij vinden dit zeker geen ideaal compromis. Maar we willen u wel wijzen op het volgende: Zolang u vanuit die conservatieve reflex elke herziening van het sociaal model weigert, brengt u onze generatie in gevaar.

En dus kiest het ABVV, samen met ACV en ACLVB, voor een staking. Een staking die, zoals u zelf zegt, degenen treft die er niet eens door geviseerd worden. Sterker nog: de staking raakt hen wiens toekomst in de balans hangt als er geen hervormingen worden doorgevoerd.

U zegt dat er in ons land niet meer gestaakt wordt dan in andere Europese landen. We hoeven u hierop niet tegen te spreken. Maar we zijn wel het enige land waar er zoveel gelijkgestelde periodes meetellen voor het pensioen. We zijn ook het enige land waar je van werkloos zijn een beroep kunt maken, je leven lang. We zijn ook een land met één van de hoogste schuldgraden én dito belastingdruk. We willen niet beweren dat we blindelings het voorbeeld van anderen moeten volgen. Maar er is wel een reden waarom velen er beter voorstaan dan wij: zij hervormen hun systeem dat te bureaucratisch en te kwistig dreigt te worden. En dat lukt niet louter met de slogan ‘Meer belastingen!’, zeker niet in een land als België.

Eén van uw voornaamste argumenten is het gebrek aan overleg en het feit dat het akkoord een ondemocratisch gehalte heeft. Maar vernamen wij onlangs niet dat de vakbonden inspraak hebben gehad bij het opstellen van de teksten? En zijn de voorstellen niet gestemd door het parlement? Om misverstanden te voorkomen: wij zijn geen politieke naïevelingen met een blind vertrouwen in de wetgever, maar u noemt zichzelf een verdediger van de democratie. Dus wat vraagt u eigenlijk: democratie of een vetorecht voor vakbonden? En zou u soms ook kunnen leiden aan verkiezingskoorts, de komende maand mei indachtig?

U beweert dat de strijd die u voert, een strijd is die ook onze generatie ten goede komt, maar u laat weinig ruimte voor de mening die wij daarover hebben. Als voorbeeld haalt u de indexering van de lonen aan. U heeft waarschijnlijk niet in overweging genomen dat onze generatie de mogelijke nadelen van indexering weet in te schatten, en deze misschien niet eens wilt behouden. Hetzelfde geldt voor het rigide karakter van de arbeidsregulering en de hoge loonlasten die onze kansen op de arbeidsmarkt bemoeilijken. Misschien zou u die standpunten van de jongere generatie eens moeten aftoetsen vooraleer u besluit hen te gaan vertegenwoordigen.

 

Vakbonden van vroeger en nu

De polemiek van de laatste weken is voor ons een voorbeeld van hoe de vakbonden van vandaag slechts een schim zijn van hun voorgangers. Mogen wij u eraan herinneren dat vakbonden, mutualiteiten, werkloosheidskassen, enz. ooit begonnen zijn als vrijwillige verenigingen? In die tijden leverden ze schitterend werk in het voorzien van sociale zekerheid voor hun leden. Maar ze moesten ook moeite doen om leden te werven en dus moest hun systeem een combinatie zijn van solidariteit en duurzaamheid.

Vandaag zijn de werknemers- én werkgeversorganisaties dermate geworteld in het politieke systeem dat die positieve concurrentie niet meer speelt. Want er bestaat nauwelijks een politiek beheersorgaan, vaak ook buiten de sociale zekerheid, waar de vakbonden en werkgevers niet in vertegenwoordigd zijn. Deze organisaties lijken zich nu te beperken tot het angstvallig vastklampen aan hun macht. En dat vinden wij spijtig. Want ondanks de macht die de vakbonden hebben vergaard, komen hun belangen niet altijd overeen met de belangen van ‘de kleintjes’, zoals u ze zelf noemt. Uw organisatie is geen kleintje: u beheert miljarden belastinggeld, samen met de werkgevers. De vakbonden genieten bovendien van wettelijke privileges die u in andere sectoren bekritiseert. Zo pleit u tegen het bestaan van monopolistische marktspelers maar hebt u zelf wel wetgeving op zak die het oprichten van nieuwe vakbonden nagenoeg onmogelijk maakt. U beweert dat uw stakingskassen niet gespijsd worden met belastinggeld maar weigert wel elke vorm van inzicht in de financiën van de vakbonden. En dat terwijl de rekeningen van bedrijven door de overheid en door u worden uitgepluisd in een zoektocht naar de minste onregelmatigheid.

Wij houden niet van het ‘wij-zij-verhaal’ dat u brengt, de realiteit is veel complexer. Het ABVV heeft ook een eigen agenda, eigen belangen en dat is perfect normaal. U vertegenwoordigt uw leden en probeert de positie van uw vakverbond te handhaven. Maar dat betekent niet dat u zich zomaar kunt opwerpen tot verdediger van ‘jan en alleman’, en dat ten koste van eender wat.

Om even op dat punt in te gaan, ter verduidelijking: De uiteindelijke doelen die wij willen bereiken liggen wellicht niet zo ver van de uwe. Ook wij hechten belang aan solidariteit, al zal onze definitie misschien verschillen van de uwe. Ook wij kiezen voor een samenleving waarin het ‘wij’ een belangrijke plaats krijgt. Maar dat betekent niet dat bepaalde personen of instellingen het monopolie moeten krijgen om de mening van het ‘wij’ te vertolken. En dat betekent ook niet dat die instellingen hun regels mogen opleggen aan personen die er geen lid zijn, of dat die organisaties zich mogen verschuilen in de duistere hoekjes van het recht, zonder aansprakelijkheid voor hun daden of transparantie van hun werking. Die excessen, die u stelselmatig verdedigt, zijn voor ons een brug te ver.

Een voormalige slogan van het ABVV is het perfecte voorbeeld voor uw dubbelzinnige retoriek: “Wij kiezen voor u!”. Dezelfde dubbele betekenis vindt u terug in de titel van deze brief. Die dubbelzinnigheid is hier volgens ons op zijn plaats: een organisatie als de uwe, met al haar gevestigde belangen, kunnen wij niet beschouwen als een volledig onpartijdige en onbaatzuchtige entiteit, hoe vaak u dat ook herhaalt. Uw belangen zijn niet noodzakelijk de onze en wij hadden liever dat ze niet in het stakingspiket werden vereenzelvigd.

 

Geef ons de keuze

Ondanks onze meningsverschillen, willen wij geloven dat u het goed meent met onze generatie, en met personen die het niet eens zijn met de staking. Als u belang hecht aan hun mening dan wordt het tijd dat u hen erkent als volwaardige gesprekspartners in plaats van personen waaraan u zichzelf van tijd tot tijd komt verantwoorden. Want u moet er niet van uitgaan dat de keuzes die uw generatie, binnen een politiek kader, heeft gemaakt ook de keuzes zijn die wij willen aanvaarden. Wij hebben het recht om onze eigen keuzes te maken en lopen niet graag in een karkas dat onze voorgangers hebben opgelegd. Verbondenheid en solidariteit, ja; maar een blinde aanvaarding? Nee, bedankt.

Eigenlijk appreciëren wij uw poging om ons te overtuigen. Want laat ons eerlijk zijn: u hoeft ons eigenlijk niet te overtuigen, het sociaal systeem dat u verdedigt laat ons geen keuze. Of we ons nu aansluiten bij een vakbond of niet: u onderhandelt de normen die ons worden opgelegd. Indien werknemers al dan niet besluiten om te staken: de militanten zullen de poorten toch vergrendelen, ook voor de werkwilligen. Of men nu schade ondervindt door de stakingen of niet: de vakbonden kunnen niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele onregelmatigheden. Het feit dat we met ons eigen geld willen investeren in onze pensioenen of eerder in onze gezondheid, het maakt allemaal niets uit: de sociale zekerheid, die u mee beheert, maakt deze keuzes ‘voor ons’. En ze maakt die keuzes soms verkeerd, zoals we nu kunnen zien.

Hoe moet het dan anders? Dat is een discussie die dit antwoord overstijgt maar we zijn bereid om ze mee te voeren. Als antwoord op uw brief willen we besluiten met een opmerking die een oplossing kan bieden voor onze kritiek. Velen verwijten de jongere generaties apathie voor de problemen van vandaag maar we weten dat u niet behoort tot deze criticasters. En we hopen dat u ons antwoord ter harte zult nemen.

Als u werkelijk wilt opkomen voor de belangen van de werknemers, en wij geloven dat dat uw doel is, dan moet u ze in de eerste plaats de mogelijkheid geven om te kiezen. Wij waarderen niet dat uw zelfverklaarde strijd voor onze rechten aan ons wordt gepresenteerd als een fait accompli. Uw doelen mogen dan wel nobel zijn, als u de manier verdedigt waarop ze aan ons worden opgedrongen, dan plaveit u mogelijks de weg voor andere doelen in de toekomst die misschien niet zo nobel zullen zijn. Een systeem dat sociale bescherming wenst te bekomen, zonder zich te bekommeren om de concrete situatie of de mening van de betrokkenen kunnen we geen sociaal systeem noemen. En toch is dat de situatie van vandaag.

Wat zijn dan de alternatieven? Sta ons toe om slechts twee voorbeelden te geven. We beseffen dat de realiteit complex is dus beperken we ons tot de principes die de grondslag ervan vormen. In Duitsland zijn collectieve arbeidsovereenkomsten alleen van toepassing op diegenen die lid zijn van de organisaties die aan de onderhandelingstafel zitten. Daar kiest men zijn vakbond aan de hand van reputatie en de soort sociale politiek die men voorstaat. Degenen die zich niet wensen te onderwerpen aan de afgesproken regels die kiest voor een individuele contractuele regeling. De keuze is aan de werknemer. Het andere voorbeeld betreft het pensioenstelsel van Chili. Daar is men al een tijd geleden overgestapt naar een kapitalisatiesysteem dat men gaandeweg heeft uitbesteed. Werknemers kiezen bij welke instelling zij hun pensioen willen onderbrengen. Dit systeem biedt een hoog rendement en transparantie, wat wij vandaag vaak ontbreken. Argentinië, Colombia en Peru zijn dit voorbeeld reeds gevolgd. De keuze is aan de pensioenspaarder.

Wat wij hiermee willen aantonen is dat de vakbonden een actievere rol kunnen spelen in het beheer van de verschillende takken van de sociale zekerheid en op een andere, directere manier dan vandaag. Uiteraard is geen enkel systeem perfect en een knip-en-plak-oplossing is niet wat wij voorstaan. Maar de principes achter de voorbeelden kunnen we zeker onderschrijven. Zoals vroeger kunnen vakbonden hun eigen kassen gaan uitbaten op het vlak van werkloosheid, pensioenen, enz. Met de mogelijkheden van vandaag zijn er vele opties om dit te doen. En de mate van solidariteit en overheidstussenkomst is een onderwerp voor discussie, maar wederom zou het ons afleiden van het doel van deze brief.

Een staking zou in de geschetste omstandigheden minder snel noodzakelijk worden. In plaats van te vechten voor uw gelijk binnen de politiek zou u immers zelf beslissen welke sociale politiek u voert binnen het geheel van sociale zekerheidsinstellingen. Op deze manier omzeilt u de noodzaak om te ageren tegen de politiek, u zou uw zaak voorleggen aan de mensen zelf. En een succesvol beleid zou u meer leden opleveren. Een dergelijke ‘terugkeer naar uw wortels’, waarbij vakbonden verenigingen van werknemers zijn in plaats van een onderdeel van de politieke instituties, zou wel eens een oplossing kunnen zijn voor de structurele problemen die wij hebben geschetst. Het zou uw betoog ook overtuigender maken. Als u vertrouwen hebt in de meerwaarde van de vakbonden dan mogen deze voorstellen u niet afschrikken. Integendeel: dan grijpt u ze met beide handen want het is een ideale kans om het nut en de invloed van de vakbonden te bewijzen. Het enige wat u verliest is de smet van partijdigheid, omdat u nu verweven bent in het politieke beheer. Ook de jongere generaties liggen dan opnieuw voor u open. Een systeem van repartitie creëert steeds tegenstellingen tussen betalers en ontvangers. Maar naar onze mening, en hopelijk de uwe, behoort elk lid evenwaardig te zijn, zonder te veel tegenstellingen in het gezamenlijk belang.

 

Conclusie

Als structuren willen overleven dan moeten ze veranderen. Het vastklampen aan het verleden heeft nog nooit veel positieve resultaten opgeleverd. Dat geldt voor de sociale zekerheid en dat geldt, volgens ons, ook voor de vakbonden. Want in hun huidige vorm zijn zij vaak een struikelblok voor de jongere generaties die evenveel recht hebben op economisch zelfbeschikking als de generatie waarvan wij met plezier het werk overnemen.

Wij danken u voor de moeite die u heeft gedaan om een open brief aan de studenten te richten. Maar we zijn niet de enigen die last zullen ondervinden van uw staking. Massa’s mensen die wel willen werken of andere bezigheden hebben gepland, zullen ook worden getroffen. Via verschillende kanalen en media blijkt dat zij, als werkenden, ook hun ongenoegen uiten over de situatie. En zij hebben in de eerste plaats recht op aandacht en afdoende uitleg.

Met vriendelijke groeten,

Nick Roskams
Ondervoorzitter LVSV Leuven

Gilbert Nijs
Voorzitter LVSV Hasselt

Bob van der Vleuten
Ondervoorzitter LVSV Hasselt

Het vrije internet onder druk

Dit opiniestuk werd geschreven door Bob van der Vleuten en is tevens beschikbaar als PDF.

Met het nieuws dat SOPA (Stop Online Piracy Act) door Lamar Smith in de vuilbak is gekieperd, viel er alvast een donkere wolk boven het hoofd weg van zij die een vrij en functionerend internet genegen zijn. Spijtig genoeg kunnen we nu niet zeggen “oef daar zijn we voor goed vanaf”. Reeds in een aantal landen zijn soortgelijke wetten goedgekeurd en internationaal hangt ons ACTA boven ons hoofd.

Wat een zeer negatief gegeven in dit soort wetten is, is de disproportionele en nutteloze (re)actie tegen ‘piraterij’ die ze bevatten. In gevalle SOPA had men een website kunnen blokkeren, zonder proces en op aanvraag van een bedrijf, omdat één enkele gebruiker van die website vermoedelijk een auteursrecht geschonden zou hebben. Dat is even logisch als het verbieden van de verkoop van Ford Transits omdat er het vermoeden is dat er een overval op een bank werd gepleegd waarbij dat type bestelwagen werd gebruikt.

Waar men tot nu toe het internet kon beschouwen als het laatste baken van echte vrijheid, erodeert deze vrijheid meer en meer. Dit vooral dankzij reguleringen en maatregelen die worden genomen op vraag van lobbyisten van de film-, print- en muziekindustrie. SOPA en PIPA waren daar het duidelijkste en meest recente voorbeeld van. Het is het zoveelste voorbeeld van rijke ‘specials interests’ die ‘big government’ voor hun kar spannen om hun vuil werk op te knappen, op die manier ontlopen ze de werking van de markt die hen normaal zou doen investeren in innovatie.

Wat potentieel de vrijheid verder kan eroderen is ACTA (Anti-Counterfeiting Trade Agreement), een internationaal handelsverdrag. ACTA omvat meerdere onderdelen voor het tegengaan van vervalsing en de naam doet voor een leek uitschijnen dat het hier om fysieke vervalsing gaat. Echter bevat het verdrag, voor zover er teksten zijn uitgelekt, ook zeer negatieve maatregelen betreffende het internet. Het verdrag wordt sinds 2007 in het geheim onderhandeld door niet democratisch verkozen individuen.

Het grootste probleem met ACTA betreffende de vrijheid die wij genieten op het internet, is de idee dat ISP’s verantwoordelijk zouden worden voor de acties van hun gebruikers. Dit wil zeggen dat als een telenet-klant een auteursrecht op het internet schendt, Telenet hiervoor verantwoordelijk wordt gesteld. Het betekent dus dat ISP’s zich actief zullen moeten gaan bezig houden met controle en censuur van de gebruiker. Er is geen verdere uitleg nodig om te weten dat dit het internet zou verdelen in kleine gesloten en gecensureerde eilandjes.

De vrijheid staat dus onder druk en aangezien ACTA in het geheim wordt besproken is er een gebrek aan bewustzijn hierover bij jan modaal. Over dergelijke drastische maatregelen is op zijn minst een groot maatschappelijk debat nodig, wat uiteraard zou uitmonden in het afschieten van ACTA.

Hoe deze saga zich zal verder zetten is onduidelijk. Één zaak is zeker: vrijheid op het internet is iets waar keihard voor gevochten zal moeten worden vanaf nu!

Bob van der Vleuten
Ondervoorzitter LVSV Hasselt

Continue reading

Andere vakbonden graag!

Dit opiniestuk werd geschreven door Bob van der Vleuten en is tevens beschikbaar als PDF

Ik zal deze tekst beginnen met een korte disclaimer zoals onze Engelstalige vrienden het noemen. Ik ben niet gekant tegen werknemers die zich verenigen in een orgaan waarmee zij hun belangen efficiënt en sterk willen verdedigen. Ik ben niet gekant tegen het idee van een vakbond zoals deze bijvoorbeeld in Duitsland bestaan.

Dit gezegd zijnde kan ik van wal stoten en mijn betoog tegen de Belgische vakbonden beginnen. De recente ontwikkelingen betreffende de economische toestand en in het bijzonder de hervormingen die deze vereisen, hebben nogal wat wrevel opgewekt bij de grote vakbonden in ons land. Dat dit niet ongewoon is zal ik natuurlijk niet ontkennen, maar de reden waarom is wel abnormaal.

Men zou toch denken dat een vakbond, een vereniging van werkende burgers, opkomt voor alle werkende burgers? Dat zij opkomt voor zij die met trots en inzet werken?

Niets is minder waar in dit land, de vakbonden die wij kennen houden zich vooral bezig met: het verdedigen van de status quo, het verdedigen van de babyboom-generatie en tenslotte het beheer en de uitgifte van een portie werkloosheidsuitkeringen. Op de absurditeit van dat laatste wens ik niet in te gaan, uw ogen zullen al wel vanzelf uit hun kassen gevallen zijn toen u dat las. Het is echter wel een triest fenomeen dat vakbonden zich beperken tot het redden van hun eigen hachje en dat van de oudere generatie.

Het non-debat rond de pensioenen dat de vakbonden voeren met stakingsgeweld in plaats van intellectueel eerlijke uitwisselingen van gefundeerde meningen, toont dit eens te meer aan. Met populistische slogans zoals “Het is niet onze schuld, het is de schuld van de banken” trekt men naar de achterban die dergelijke boodschappen maar wat graag als hapklare brokken inslikken. Behalve dan de jongeren, die weten gelukkig beter maar zijn dan ook zelden gesyndiceerd bij de bonden der ouderen en werklozen. De gemiddelde leeftijd bij de vakbonden bedraagt immers 40 jaar.

Alles wat de oudere werknemer ook maar op een of andere manier kan raken is taboe voor de bonden. En wil nu net dat die oudere werknemer en zijn generatie mee aan de oorzaak van het probleem liggen, het zijn zij die jaren lang boven hun stand leefden op indirecte of directe wijze. Enerzijds door het met stemmen ondersteunen van regeringen die de sociale zekerheid en overheidsfinanciën hebben mismeesterd, anderzijds door het graaien van subsidies, uitkeringen, en andere financiële voordelen allerhande tot de staatskas bij momenten tot over de 100% van het bbp in de schuld zat. Niet te vergeten het collectief ontduiken van belastingen als typische Belg zijnde, met het oh zo mooie excuus “burgerlijke ongehoorzaamheid”.

Als men hen nu vraagt dit te corrigeren dan staat het land plots vol stakingspiketten. En de jongeren? Juist, die worden opgezadeld met het betalen van het onbetaalbare: de exuberante hoeveelheid pensioenen die men reeds kan opeisen op vroege leeftijd. Dat die jongeren dan later dat zogenaamde “verworven recht” uiteindelijk niet meer zullen hebben omdat de kas volledig leeg is en de economie alsook het klimaat naar de filistijnen is, dat raakt de vakbond haar koude kleren niet! Thans zijn zij het die er hoge belastingen en een inperking van hun welvaart voor zullen moeten over hebben.

Maar genoeg geklaag en geschop tegen de schenen der syndicalisten, vakbonden hebben af en toe hun nut en dat zal ik niet ontkennen. Maar dan is er wel nood aan een grondige hervorming van die bonden, zodat deze bonden voor alle actieve werknemers werken. Zodat deze bonden niet telkens trachten de democratie omver te werpen om hun eigen eisen door te drukken. Dat de vakbonden zich zo organiseren dat zij met elke generatie rekening houden. Bovendien moeten zij dan afstand doen van hun te sterke link met de werkzoekenden die in een bond van werknemers in de eerste plaats niets te zoeken hebben. En als we dan toch bezig zijn, een dergelijke vakbond met verantwoordelijkheidszin kan voorzien worden van rechtspersoonlijkheid, dat zou niet misstaan.

Bob van der Vleuten
Ondervoorzitter LVSV Hasselt

Treinen staken? Gratis rijden!

Dit opiniestuk werd geschreven door Roel Van Eetvelt en is tevens beschikbaar als PDF

Amper iemand kijkt er nog van op. Stakingen lijken bijna inherent aan de sociale bedrijfscultuur van de NMBS. De reizigers blijven in de kou staan en moeten op zoek naar een ander middel om op hun bestemming te raken. Maar, kan het niet anders? Is er geen andere manier voor de werknemers van de NMBS om hun eisen kracht bij te zetten?

Dat het stakingsrecht een cruciaal onderdeel is inzake de beleving van en het streven naar socio-economisch welzijn kan niet ter discussie staan in een democratische rechtstaat zoals de onze. Vooral met betrekking tot de arbeidsomstandigheden heeft dit recht in het verleden herhaaldelijk zijn nut bewezen. Ook nu nog, in een tijd van sociaal overleg en CAO’s, zijn er buitensporigheden in de behandeling van de werknemers die gecorrigeerd dienen te worden, met een staking als geldig (laatste) actiemiddel.

Problematisch echter zijn die (vooral publieke) sectoren waar de markt beheerst wordt door een monopolie, zoals in het geval van dit artikel bij het personenvervoer per spoor. Aangezien in ons land mensen die de trein willen nemen geen alternatief hebben dan van de diensten van de NMBS gebruik te maken, komen ze in problemen wanneer de werknemers van NMBS hun stakingsrecht praktiseren. De gevolgen zijn maar al te vaak disproportioneel. Mensen raken niet op hun werk of school, het wegverkeer ligt lam en ondertussen loopt de schade voor de economie op tot in de miljoenen.

Het stakingsrecht voor deze sector afnemen is natuurlijk een brug te ver. Echter, er zijn wel waardevolle alternatieve invullingen voor dit recht dan de gebruikelijke interpretatie (‘Het werk neerleggen’). Een eerste voorbeeld is dat van de ‘minimum dienstverlening’, zoals dat in enkele van onze buurlanden (Duitsland en Frankrijk) wettelijk verankerd is. Hierbij wordt er nog beperkt vervoer aangeboden tijdens de piekuren. Dit principe brengt wel een aantal moeilijkheden met zich mee, onder andere op het vlak van veiligheid en feitelijke haalbaarheid.

Een tweede alternatieve interpretatie is het ‘gratis rijden’, waarbij het staken zich toespitst op het nalaten vervoersbewijzen te controleren. Hierbij lijkt voldaan aan het wezenlijke doel van het stakingsrecht. De spoordirectie wordt namelijk onder druk gezet door de enorme verliezen die de organisatie leidt, aangezien de oplopende kosten niet gecompenseerd worden door de inkomsten uit de verkoop van treinkaarten. Het grote voordeel ligt natuurlijk in de negatieve externe gevolgen die nagenoeg miniem zullen zijn. Iedereen geraakt op het werk of op school en ook de wegen worden niet extra belast. Zo wordt er een compromis bewerkstelligd tussen het stakingsrecht en de rechten van de treinreiziger.

Ook bij het ‘gratis rijden’ dient men zich vanzelfsprekend niet lichtzinnig te beroepen op het stakingsrecht. Een staking dient een allerlaatste middel te zijn en is slechts dan te rechtvaardigen wanneer het overleg geen kans meer heeft door de aanhoudende onwil van een der partijen.

Roel Van Eetvelt
Politiek Secretaris
LVSV Hasselt

Anti-discriminatie is anti-moreel

Dit opiniestuk werd geschreven door Roel Van Eetvelt en is tevens beschikbaar als PDF.

Sinds een aantal jaren kent het Belgisch recht een wet ter bestrijding van discriminatie. Onder discriminatie verstaat de wetgever een verschil in behandeling dat niet objectief en redelijkerwijze gerechtvaardigd wordt. Deze wet geldt in verticale verhoudingen, zijnde tussen de overheid en haar burgers, wat een absolute noodzakelijkheid betreft in een democratische rechtsstaat. Bijzonder aan deze wet is dat ze ook geldingskracht vindt in horizontale verhoudingen, zijnde tussen de burgers onderling.

De wet kent dan ook een immense reikwijdte. Zodra men de strikte privékring uitgaat, is de omgang tussen de burgers onderworpen aan de juridische inperkingen. Dit impliceert dat de overheid van de burger kan verlangen ieder woord dat in de openbaarheid wordt uitgesproken te rechtvaardigen. Het betreft dan ook een flagrante inperking van de fundamentele vrijheden en de vrijheid van meningsuiting in het bijzonder, en gaat voorbij aan de specifieke onderscheidende kenmerken van de private, openbare en publieke sfeer. Een wet die een verplichting oplegt aan de burger zijn handelingsvrijheid te verantwoorden is de wereld op zijn kop. Het zou net de overheid moeten zijn die elke inperking van de fundamentele vrijheden van de burgers moet verantwoorden.

Problematisch is ook de discretionaire beoordelingsbevoegdheid die wordt gelaten aan de rechter. Ideologische of filosofische willekeur ligt voor de hand. Die subjectiviteit beperkt meningen tot die uitingen die op dat moment aanvaardbaar zijn in de samenleving terwijl de grenzen aan het vrije handelen van de burger moeten gebaseerd zijn op objectieve rechtsnormen. Anders staat niets totalitaire redeneringen in de weg.

Deze wet maakt onze samenleving tot een gemeenschap van verklikkers in de greep van een gedachtenpolitie, geïnstitutionaliseerd in het ‘Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding’. Men creëert een proceduresamenleving geënt op juridisering van de maatschappelijke verhoudingen, die daarmee in het teken staan van schadevergoedingen voor geleden nadelen als gevolg van een autonoom handelen van een individu binnen de grenzen van zijn fundamentele vrijheden.

Anti-discriminatiewetten maken een tolerante, solidaire en open samenleving onmogelijk en schieten dus hun doel voorbij. Zulk een samenleving veronderstelt immers vrijheid. Het is deze vrijheid die mensen toelaat uit het private leven in het openbare te treden om uiting te geven aan gedachten met betrekking tot moraliteit. Wat onfatsoenlijk geacht wordt, moet bestreden worden in de openbare sfeer van de leefgemeenschap, die bijvoorbeeld kan inzetten op overleg of boycot. Idealen als gemeenschapszin, verantwoordelijkheid en solidariteit behoeven een vrijheid tot vorming door maatschappelijk debat. Een begrenzing van dat debat is bijgevolg een beknotting van een maatschappelijk gedragen bepaling van moraliteit en fatsoen. Een gedwongen moraliteit leidt slechts tot extremisme.

Daarom zijn er in eerste instantie maatregelen nodig die inzetten op:

  • Het drastisch inperken van de reikwijdte van anti-discriminatiewetten, om de burgers de fundamentele vrijheid te laten zelf in een gemeenschap moreel handelen te bepalen en na te streven.
  • Het terugschroeven van de onderzoeksbevoegdheden van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding.

De anti-discriminatie-wet is nobel in haar doel maar fundamenteel fout in haar methode en opzet. Vrijheid is een noodzakelijke voorwaarde tot moreel handelen, wat dient beoordeeld te worden door de participanten van de openbare maatschappij. De staat dient zich in deze te onthouden.

Pleidooi voor spontane solidariteit

Dit opiniestuk werd geschreven door Bob van der Vleuten en is tevens beschikbaar als PDF.

Het is mij de laatste weken opgevallen dat het geloof in een spontane interpersoonlijke solidariteit in dit land in het slop zit. Wat mij vooral trof was het ongeloof hierin bij een aantal jonge liberalen. Het is volgens mij een van de tekenen dat de maatschappij die wij in dit land kennen erg afhankelijk is geworden van een overheid die aan herverdeling van de welvaart doet. Ook een teken dat zij zelfs de kracht niet meer heeft zich in te beelden dat er ook zonder een al te grote  overheidsinmenging solidariteit tussen personen kan bestaan. Een zeer donker vooruitzicht volgens mij. Het is hoog tijd rechtsomkeer te maken, voor we allemaal van die duistere gedachte doordrongen zijn.

Om een oud – en voor heel wat mensen controversieel – voorbeeld te geven: de verplichte deelname aan sociale zekerheid zoals de werkloosheidsuitkering, pensioenen, etc. Dit is een van de vormen van ‘verplichte solidariteit’ die opgelegd wordt door de overheid – of de electorale meerderheid zo u wil. In weze is er natuurlijk niets mis met een zekere vorm van vangnet voor zij die bijvoorbeeld tussen twee jobs in zitten en het dus even moeilijk hebben, om maar duidelijk te maken dat ik niet tegen solidariteit als concept ben. Waar ik mij niet in vinden kan is de idee dat deze enkel onder dwang van de overheid kan bestaan, een dwang die het individu op geen enkele manier zelf laat beslissen in hoeverre het er aan wil deelnemen.

Laat ik met u delen wat mij overkwam op de herfstuniversiteit van Jong VLD. Tijdens een discussie betreffende het systeem van onze pensioenen en de zoektocht naar een beter systeem opperde ik op een gegeven moment het volgende: “Laat mensen zelf bepalen in welke mate zij solidair willen zijn met anderen, laat mensen hier vrij in zijn” – kort samengevat en geparafraseerd want ik liet ook een opening voor een laag opgelegd minimum of een keuzevenster dat een bepaalde hoeveelheid verzekerde. De reacties van een aantal aanwezigen klonken mij zeer vreemd in de oren, te weten dat dit een zaal gevuld met liberalen was. “Maar dan zal iedereen toch alles voor zich houden … Je moet dan toch een minimum opleggen … die gedachtengang is naïef” Ik ben hiermee natuurlijk allerminst akkoord.

Echter dringt zich dan de volgende vraag op: “waarom denkt men zo? Hoe is het zo ver kunnen komen?”. Mijn antwoord op die vraag is rechtstreeks gelinkt met de huidige staat van onze samenleving en grootschalige organisatie van verplichte solidariteit. Natuurlijk zou niemand in het huidige systeem ervoor kiezen om zelf nog aan enige echte vorm van spontane solidariteit te doen, er is daar totaal geen aanmoedigingsgegeven voor. Men denkt, dankzij het bestaan van de verplichte solidariteit, dat men via de sociale bijdrage al genoeg heeft gedaan – gezien de huidige belastingsdruk en verspilling van de overheid is dat ook zo – en dat het aan de overheid is om te zorgen dat de fondsen goed worden aangewend ter bevordering van ‘de kleine man’. En daar zit dus het probleem: er bestaat een mentaliteit die zowel het gevolg als de oorzaak is voor het bestaan van een verplichte solidariteit. Een systeem dat overigens serieuze barsten vertoont.

De oplossing hiervoor is verder durven kijken dan het rookgordijn der verplichte solidariteit en de emotioneel gevoerde propaganda ervoor. Het is mijn overtuiging dat we nood hebben aan een maatschappij die doordrongen is van de mentaliteit dat we uit eigen beweging voor eenieder in de bres springen als dit nodig is. Zulke mentaliteit kan enkel bestaan indien het individu vrij is van lasten die volgens hem deze noden al invullen. Zonder hoge lasten houden wij meer van onze verdiensten over en hebben we dus meer vrijheid om onze inkomsten naar eigen goeddunken te beheren. Het is dan ook niet meer dan normaal dat een deel hiervan besteed zou worden aan onze medemens

Spontane solidariteit is dus echt niet zo vreemd of radicaal, indien we dit durven inzien zullen we overigens een sociaal voelendere maatschappij hebben dan die we nu kennen.

Ik kan begrijpen dat vele lezers van deze tekst zullen denken: “dit is een pure utopie” en voor een deel dien ik hen gelijk te geven. Het zou een utopie zijn te denken dat de mentaliteitswijziging en beleidsveranderingen die we nodig hebben met een vingerknip kunnen plaatsvinden. Op termijn zit er echter niets anders op: het huidige systeem heeft haar mislukte werking aangetoond en de maatschappelijke voeling van het individu gaat er op achteruit. Het is nu tijd om de koers van het schip te veranderen zodat onze opvolgers kunnen genieten van échte vrijheid, verantwoordelijkheid en spontane solidariteit.

Tenslotte: een verplichte solidariteit is geen solidariteit.

Vettaks of geen vettaks?

Dit opiniestuk werd geschreven door Niels Appermont, oud politiek secretaris van LVSV Hasselt en huidig bestuurslid bij LVSV Leuven. Het is tevens beschikbaar in PDF

Kort geleden raakt het nieuws bekend dat de Deense overheid als eerste in West-Europa een zgn. vettaks zou invoeren. Concreet betreft het een belasting op allerlei voedingswaren die (veel) verzadigde vetten bevatten, en dus worden beschouwd als ongezond. Door de nieuwe taks zou de Deen circa 2.16 EUR meer moeten betalen per kilo verzadigd vet in levensmiddelen. De staatskas zou hier op termijn ongeveer 200 miljoen euro rijker van worden.

De invoering van zo’n taks deed een (vaak kort) debat opwaaien in andere Europese landen. Ook in België bleef de taks niet onbesproken. SP.A. senator en gynaecologe Marleen Temmerman sprak zich al uit voor zo’n taks, maar werd teruggefloten door kersvers SP.A. voorzitter Bruno Tobback, die stelde dat “preventie via een taks geen efficiënte maatregel is.” [1] Ook andere partijen, zoals de NV-A spraken zich uit tegen zo’n taks.

Maar zoals iedereen weet is de publieke opinie, en dus ook de politieke opinie, nogal onderhevig aan verandering. Het is dus niet omdat men vandaag niet veel heil ziet in zo’n taks dat er enige garantie bestaat dat deze houding ook zal aanblijven.
Niet in het minst omdat vandaag de dag een relatief hoog percentage van de bevolking kampt met overgewicht. Enkel de toekomst kan uitwijzen wat hiervan de gevolgen zullen zijn.

Het voornaamste argument van zij die pleiten voor zo’n belasting komt in feite neer op de bewering dat vandaag de dag te veel mensen kampen met overgewicht en dat dit ook druk zet op de sociale voorzieningen. Overgewicht en de ziektes die ermee gepaard gaan kunnen de maatschappij nogal wat kosten. Bovendien vormen hart- en vaatziektes nu al één van de grootste, zoniet de grootste doodsoorza(a)k(en) in West-Europa. De consumptie van vet voedsel terugdringen zou dus wel zeker positieve effecten kunnen en moeten hebben, aldus de voorstanders.

Echter, hun argument is problematisch om een aantal verschillende redenen, zoals we hier zullen bespreken.

Eerst en vooral lijkt hun argument gestoeld op een stroming die, in politiek-filosofische kringen, door het leven gaat onder de naam “utilitarisme”. In feite streeft het utilitarisme naar the greatest happiness for the greatest number of people, het streven naar het maximaal haalbare geluk voor zo veel mogelijk mensen.[2] Voor de economisch geschoolden onder ons doet dit denken aan een soort pareto-efficiëntie, de toestand waarbij alle individuen zo goed mogelijk af zijn, en waar geen verbetering kan worden in aangebracht voor de éne, zonder dat anderen daarbij verliezen.

De vergelijking met de economie is in deze niet eens zo vergezocht, aangezien de politiek-filosofische stroming van het utilitarisme de (quasi-)wiskundige methodologie van de economie heeft overgenomen (die op haar beurt schatplichtig is aan de exacte wetenschappen).
Concreet haalt men in dit soort discussies, zoals o.a. ook in de discussie rond het rookverbod, aan dat de maatregel ertoe zal leiden dat het aantal hart- en vaatziektes zal verminderen en dat meer mensen naar een gezondere levensstijl zullen moeten overstappen. Men voert de discussie met andere woorden in (quasi-)wiskundig-statistische gegevens. De denkoefening die men maakt is eigenlijk rechtstreeks gekopieerd uit de economische (of eerder econometrische?) wetenschap: men maakt een sociale kosten-batenanalyse op basis van die cijfers die men mee in rekening neemt, ook al stelt men dit niet altijd even expliciet, aangezien men de methode vaak invoert door de omweg van de kosten die men zou besparen in de sociale zekerheid.
Want natuurlijk is het zo dat, om de kosten van de sociale zekerheid te drukken er eerst minder mensen last mogen krijgen van ziektes.
Deze vermindering wilt men dan in concreto bewerkstelligen door het invoeren van een vettaks.

Het probleem met deze “sociale kosten-batenanalyse” wordt pas duidelijk als men beseft dat het gebruik van economische methoden ook de gelding van economische wetmatigheden met zich mee kan brengen.

Reeds in de 19e eeuw stelde de Franse econoom en filosoof Fréderic Basiat in zijn werk ce qu’on voit et ce qu’on ne voit pas dat elke beslissing verborgen kosten met zich meebrengt. Bastiat beweerde terecht dat men vaak enkel oog heeft voor de directe, zichtabare gevolgen van economische beslissingen en gebeurtenissen, terwijl men andere onzichtbare gevolgen buiten beschouwing laat. [3]

Welnu, één van de onzichtbare(?) gevolgen is mijns inziens een verlies aan menselijke vrijheid en het creëren van een bepaalde instelling onder de mensen die aan het vrijheidsverlies ten grondslag ligt: het willen in bedwang houden van de medemens en de bereidheid om diens persoonlijke vrijheid daartoe te ontnemen, teneinde een bepaald doel te bereiken dat men persoonlijk wenselijk vindt (zoals het streven naar een gezondere maatschappij).

Zo zal men in Denemarken meer moeten betalen dan men had moeten doen in andere omstandigheden voor een kilo gehakt. Hoewel men dus nog keuzevrijheid overhoudt is dit nu (nog meer als het al was) een gemodificeerde keuzevrijheid geworden: de overheid legt een extra gewicht in de schaal die de teller naar de juiste richting moet doen doorslaan.

Het problematische is nu dat deze subjectieve belevingen (vrijheid en de genoemde opstelling ten opzichte van de medemens) op geen enkele wijze in de utilitaristische kosten-batenanalyse kunnen worden verdisconteerd. Men neemt ze gewoon niet mee in rekening, want dit kan ook niet. Het vrijheidsverlies kan onmogelijk in utilitaristische termen worden berekend en er wordt aldus gewoon aan voorbij gegaan in deze denkwijze.

Het individu en diens vrijheden worden aldus gewoon gereduceerd tot een wiskundige eenheid die mee in de grote statistieken en berekeningen van de utilitaristische blender wordt genomen, zonder dat men nog enige rekenschap dient te geven aan de zaken die men hiermee gewoon voorbijgaat, hetgeen mijns inziens getuigt van weinig respect voor (de rechten van) de medemens.

De vraagt stelt zich dus of deze “sociale kosten-batenanalyse” wel een waarheidsgetrouw beeld geeft, of zelfs maar kan geven, van de reële situatie.

Naast deze, eerder filosofische, kwestie is er nog een tweede probleem met het genoemde argument, dat de kosten voor de sociale zekerheid, en dus de belastingbetaler hoog oplopen indien men de algemene eetgewoonten niet wijzigt.

Mijns inziens is dit een “achterwaartse” redenering: men vertrekt vanuit de idee dat de belastingsbetaler moet opdraaien voor deze ziektes en dat het daarom dan maar aan de overheid is om dit gedrag in de kiem te smoren, want het zou toch eigenlijk niet mogen dat de belastingsbetaler opdraait voor de stommiteiten van iemand die zijn gedrag perfect had kunnen wijzigen?
Maar eigenlijk is het in de eerste plaats de overheid zelf die de plicht oplegt waardoor dit bepaald gedrag ten laste komt van de belastingbetaler…
Als men er dan toch van overtuigd is dat de belastingbetaler niet zou moeten tussenkomen voor zulke vermijdbare ziektes moet hij dat ook gewoon niet doen. Dat elimineert direct ook de basis waarop de bijkomende regelgeving gestoeld is.

Het probleem is alleen dat de belastingbetaler geen zeggenschap heeft over waarvoor zijn gelden zullen toe worden aangewend. Meer nog: juridisch is dit één van de kenmerken die “algemene” belastingen onderscheiden van andere fiscale instrumenten als geoormerkte belastingen of retributies.

Eigenlijk stelt men dus voor om de belastingbetaler een extra taks te doen betalen, omdat de belastingbetaler al belastingen betaalt voor de gezondheidszorg !

Het staat dus als een paal boven water dat in de eerste plaats de staatskas baat heeft bij zo’n taks en niet direct de belastingbetaler, die eigenlijk dubbel mag opdraaien (want het valt nog maar te bezien of de sociale bijdragen hierdoor effectief zullen dalen).

Al bij al kunnen we dus concluderen dat de zogeheten vettaks niets meer is dan een lapmiddel voor iets wat beschouwd wordt als een falen in het van overheidswege opgezette systeem van gezondheidszorg, en dat bovendien gestoeld is op erg dubieuze gronden.

Indien men het dan toch onrechtvaardig vindt dat de ziekteverzekering de kosten dekt van de gevolgen van een bepaalde eetcultuur, zijn er een aantal minder vrijheidsbeperkende oplossingen van het extra belasten van het zogenoemde probleem, waarbij de vrijheid, en dus de verantwoordelijkheid bij de consument zelf ligt. Want men moet altijd in het achterhoofd houden dat die wie pleit voor vrijheid, ook pleit voor verantwoordelijkheid.

Men kan toch moeilijk spreken van het responsabiliseren van mensen teneinde hun eetgewoontes te verbeteren, als men de gevolgen van die gewoontes collectiviseert over iedereen die eens een hamburger wilt eten?

Gelukkig zijn de meeste mensen anno 2011 genoeg geïnformeerd om te beseffen dat een bourgondische eetcultuur zekere gevolgen met zich kan meebrengen. En als iemand beslist om er zo’n gewoonten op na te houden, wie zijn wij dan om in zijn of haar vrijheid te beperken?


[1] Zie: http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DMF20111003_014
[2] Hoe men dat geluk dan moet meten, als zoiets al mogelijk is, is vanzelfsprekend een interessant topic, waar in deze tekst niet verder zal worden ingegaan.
[3] Zo gaf Bastiat als voorbeeld dat, wanneer een kwajongen de ruit van een bakker stuk gooit, dit op het eerste zicht economische welvaart zou creëren. De glasmaker kon nu een nieuwe ruit maken, en de economie bleef aan de gang. Men verliest volgens Bastiat uit het oog dat dat de bakker dit geld misschien had kunnen aanwenden om een nieuw pak te kopen. De maatschappij was nu armer af dan ze had kunnen zijn: in plaats van een ruit EN een pak had de bakker nu enkel een ruit. Maar dit verlies is niet zichtbaar, noch tastbaar, omdat het pak nooit gemaakt zal worden, en wordt daarom over het hoofd gezien.
[4] Hier wordt geen conceptueel of juridisch onderscheid gemaakt tussen belastingen en sociale bijdragen, aangezien ze voor de afdrager op hetzelfde neerkomen, voor wat dit opiniestuk betreft.

Open brief aan de G1000 burgertop

Naar aanleiding van de publicatie van het manifest betreffende de G1000 burgertop stelde LVSV Hasselt een brief op gericht aan David Van Reybroeck en de VZW Burgertop. Deze brief werd verzonden op 29 augustus 2011 en is tevens in PDF beschikbaar.

Kritische blik op de G1000

Geachte heer Van Reybroeck,
Geachte dames en heren van de VZW Burgertop,

Met belangstelling hebben ondergetekenden, de studenten van het Liberaal Vlaams Studentenverbond Hasselt, de berichtgeving in de media met betrekking tot het door u gelanceerde project ‘G1000’ gevolgd en het door u opgestelde manifest doorgenomen. Wij delen de gemaakte analyse van een crisis die breder is dan het Belgische, met name een crisis van de democratie. Ook wij zijn van mening dat het huidige model op een aantal grenzen stoot. De veelheid aan verkiezingen, de particratie, de mediatisering en de volatiliteit van de kiezer zijn maar enkele van die grenzen.

Echter, de door u voorgestelde oplossing van een deliberatieve democratie waarvoor 1000 burgers zonder politieke banden geselecteerd worden om het land te representeren en standpunten over allerhande thema’s in te nemen, stuit ons inziens op een aantal fundamentele bezwaren. Vooreerst is er de vooronderstelling van de ongebondenheid van de uitverkoren burgers. Aangezien ze worden geselecteerd vanuit de ondertekenaars van het manifest staat een politieke interesse -hoe gering ook- vast, en daarmee ook een verhoogde kans op een partijvoorkeur. Niets sluit bovendien uit dat de uitverkoren burgers deel uitmaken van een partij of zelfs mandataris zijn. Kortom, de politieke neutraliteit noodzakelijk voor ongebondenheid, kan onmogelijk bij alle 1000 deelnemers verondersteld worden.

Een tweede punt van kritiek is de selectieprocedure van de 1000 gelukkigen. Ofwel is democratie direct en heeft elke burger een gelijke stem in elke beslissing. Ofwel is democratie indirect en heeft elke burger een gelijke stem om de vertegenwoordigers te verkiezen. Een trekking per lot of een selectie door een bureau valt onder geen van de voornoemde limitatieve democratische vormen en sluit de overgrote meerderheid van de mensen uit van debat, waardoor het hart van de democratie niet meer kan kloppen. Uw project gaat op deze manier dan ook lijnrecht in tegen het door u vooropgestelde doel van het verbreden van het democratisch proces.

Een laatste kritiek betreft de feitelijke onhaalbaarheid van het project: het kan geen concrete en onderbouwde antwoorden bieden op de uitdagingen waar ons land voor staat. Naast het beperkte tijdskader – zelfs met inbegrip van een derde fase – is er een kennisachterstand van de deelnemers die onmogelijk op zulke korte termijn bij te schaven valt. Zelfs mensen die al jaren in het vak zitten (als men daarover kan spreken als men het over politiek heeft) worden omringd door verschillende personen met een specifieke kennis. Ook de partijen en parlementen hebben vaak een eigen studiedienst waarvan de 1000 uitverkorenen geen gebruik kunnen maken. De gevolgen laten zich al raden: antwoorden die verzanden in abstracties, evidenties en een gebrek aan inhoud, coherente visie en diepgang.

Wij, liberale studenten in Hasselt en Diepenbeek, zien dan ook meer heil in een herstel (of introductie) van de indirecte parlementaire democratie. Concrete maatregelen hiertoe kunnen liggen in:

  • het laten samenvallen van de federale en deelstatelijke verkiezingen;
  • het invoeren van een federale kieskring;
  • het aanmoedigen van nationale partijvorming en interdeelstatelijke allianties of kartels;
  • het afschaffen van de lijststem;
  • het afschaffen van de opvolgers;
  • het beperken van de wetgevende functie van de uitvoerende macht;
  • het instellen van een plicht voor verkozenen hun volledig mandaat uit te zitten;
  • het aanmoedigen van meer informatieve media in zowel kwaliteit als kwantiteit;
  • het voorzien in volledige transparantie betreffende het beleid, op toegankelijke manier voor de burger;
  • het afschaffen van de stemplicht.

Bovendien is de situatie waarin de Belgische politiek zich momenteel bevindt vooral een situatie die ze aan zichzelf , haar omvang en haar eigen machteloosheid te danken heeft. De problemen zijn van eigen makelij en tonen vooral aan dat er geen nood is aan meer politisering zoals het initiatief dat u naar voor brengt, maar net minder. We hebben nood aan een kleinere werkbare staat waarbij een efficiënte en doelgerichte politiek gevoerd kan worden in dienst van de burgers.

Als het doel een meer democratische besluitvorming is, zijn de voorgaande suggesties de te verdedigen oplossingen die ons aller inspanningen verdienen. Wij hopen dan ook dat u onze bezorgdheid voldoende ter harte neemt en onze voorstellen in overweging houdt.

Met liberale groeten,
In naam van het bestuur van het Liberaal Vlaams StudentenVerbond Hasselt,

Gilbert M. Nijs – Voorzitter
Bob van der Vleuten – Vice-Voorzitter
Roel Van Eetvelt – Politiek Secretaris